De Tatrahond is een witte berghond uit het Tatragebergte, het hoogste deel van de Karpaten, dat de grens vormt tussen Polen en Slowakije. De hond is in Polen, zijn land van herkomst, bekend onder de naam Owczarek Podhalanski, een naam die zo veel betekent als “herder nabij de Alpenweiden”. Hij wordt officieus ook wel de Goralenhond of Goralen Berghond genoemd, naar de bewoners van het Tatragebergte. De Tatrahond is verwant aan de Slowaakse Tchouvatch, die in eigen land Slovensky Cuvac wordt genoemd en op zijn beurt weer een nauwe verwant van de Hongaarse Kuvasz is. De Tchouvatch bewoont trouwens hetzelfde gebergte als de Tatrahond, maar dan aan de Slowaakse kant.
Pas sinds kort wordt er vanuit uiteenlopende nationale gezichtspunten nadruk gelegd op de verschillen die tussen de drie berghonden bestaan. De verspreidingsgebieden van de Kuvasz, de Tchouvatch en de Tatra maakten immers tot 1918 deel uit van de Hasburgse monarchie en kenden tot die tijd dus niet de huidige landgrenzen.
Er is niet zoveel bekend over de geschiedenis van de Tatrahond, hoewel daar genoeg theorieën over bestaan. Zo wordt zijn herkomst bijvoorbeeld gekoppeld aan de Romeinen. Tussen de 1e en de 5e eeuw maakten de streken ten zuiden van het Tatragebergte namelijk deel uit van het Romeinse Rijk. In Italië bestonden toen al diverse soorten Berghonden, waaronder de Berghonden van de Maremmen en die van de Abruzzen. Uit Romeinse bronnen blijkt dat er toen met name ook van witte exemplaren sprake was. Juist witte honden zouden uitermate geschikt zijn voor het bewaken van kudden. In ieder geval is een Romeinse herkomst van de Tatrahond niet volledig uit te sluiten.
De Magyaren “een ruiter- en herdersvolk uit Oost-Europa” staan ook kandidaat voor het meevoeren van de voorouders van de Tatrahond naar zijn huidige woongebieden. Dit volk trok onder leiding van koning Arpad in 896 de streken binnen die tegenwoordig als Hongarije bekend staat. De Magyaren bezaten grote honden voor het hoeden van vee, maar het is niet zeker of hiermee de voorouders van de Tatra hun intrede in Midden-Europa hebben gedaan. Er werden namelijk ook herdersvolken opgejaagd door de Mongoolse ruiterstammen die in de 13e eeuw Midden-Europa binnenvielen. Op die manier belandden de Koemannen met hun vee en honden eveneens in Hongarije. Van dit Turkse volk is bekend dat het ook over berghondachtige honden beschikte, die wellicht directe verwanten waren van de voorouders van de tegenwoordige Turkse berghonden zoals de Anatolische Herdershond. Er komen ook zuiver witte Berghonden onder deze of aanverwante honden voor, die wel Akabash worden genoemd. Bij dit alles komt het feit dat later (1526-1699) de Turken zelf Centraal-Hongarije bezetten. De Tatra de Slovensky Cuvac en de Kuvasz kunnen dus van Romeinse, Magyaarse of Turkse afkomst zijn, maar het is ook mogelijk dat ze zelf al voor de Romeinen in hun huidige woongebieden leefden.
De tegenwoordige Poolse schrijver over de Tatrahond benadrukken vaak het nationale karakter van het ras door te stellen dat het geen invloeden van buitenaf heeft ondergaan. Nu vormt Polen een natie die pas sinds kort een eigen staatskundig grondslag heeft gevonden. Het land werd eeuwenlang door anderen overheerst en verdeeld. De Tatrahond zou zich al die tijd voornamelijk hebben opgehouden rond Krakow, Zakopane en de witte Tatra, alle drie gebieden die volgens zeggen door hun geografische ligging heel lang van de buitenwereld afgesloten zijn geweest. De herkomst van het ras is echter hoogst waarschijnlijk onlosmakelijk verbonden met die van de Slovensky Cuvac en de Kuvasz.
Hoe zijn afstamming ook in elkaar zit, de Tatrahond is in ieder geval altijd een waardevolle hulp gebleken voor de Poolse herders. Hij is gewend aan het bijzonder strenge landklimaat van het gebied waarin hij van oorsprong voorkomt. Soms moet hij zelfs tot op 2000 m hoogte werken, al is dat bij hoge uitzondering.
De Tatra is tegenwoordig nog steeds werkzaam als berghond en schapenhouder, maar heeft zich daarnaast gedwongen door economische omstandigheden ook aan andere taken moeten wijden. Zijn zachte karakter en zijn gehoorzaamheid waren voor het Poolse leger aanleiding om hem in te zetten bij verdedigingsoefeningen. Hij blijkt ook heel geschikt als geleidehond voor blinden. Verder is hij een gewaardeerde kracht voor allerlei soorten werk in de bergen omdat hij onder alle weersomstandigheden sleden kan trekken. Gezien zijn aanleg voor zwemmen hebben sommige africhters bovendien besloten om hem als reddingshond te gebruiken.
De eerste standaard van de Tatrahond werd pas in het begin van de jaren ’30 opgesteld. De eerste tentoonstelling, waar 65 exemplaren verschenen, vond plaats in 1937 in Zakopane. Toen het ras in 1967 officieel werd erkend door de FCI., had het een aantal moeilijke jaren achter de rug. Er waren namelijk maar weinig Tatra’s die de tweede wereldoorlog hadden overleefd. In 1954 besloot een groep kynologen uit Warschau de weinige honden die nog over waren op te sporen. Daaruit werden vervolgens de beste fokdieren geselecteerd. Op deze manier wilde men het ras nieuw leven in blazen, pogingen die niet ter vergeefs waren want in 1970 stonden er 500 exemplaren geregistreerd in het Poolse stamboek.
Tegenwoordig telt men er ± 800 maar de specialisten nemen aan dat er meer leven, vooral in de bergen. Daar zijn de eigenaars echter nog vrij onbekend met de huidige administratieve ontwikkelingen. In ieder geval voelen zij niet de behoefte om hun honden officieel te laten registreren.
De Tatrahond is tot nu toe weinig te zien buiten zijn land van herkomst, maar Poolse kynologen doen hun uiterste best om het ras meer bekendheid te bezorgen in het buitenland. Dankzij hun voortvarendheid komen er sinds enkele decennia ook enkele exemplaren voor in West-Europa, onder andere in België, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Nederland.